-
1 persoon
2 [juridisch] person4 [taalkunde] person♦voorbeelden:de juiste persoon • the right personeen zanger en een danser in één persoon verenigd • a singer and dancer (all) rolled into onetien gulden per persoon • ten guilders per person/headéén per persoon • one each(dit recept is) voor vier personen • (this recipe) serves foureen tafel voor één persoon • a table for oneik sprak Peter in eigen persoon • I spoke to Peter himself/in personze kwam in (hoogst)eigen persoon • she came personally/in personin de persoon van • in the person of -
2 een algemeen bekend persoon
een algemeen bekend persoonVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een algemeen bekend persoon
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Английский